zondag 1 december 2013
Noodlottige ontmoeting met Belle du jour
Nu ik terugkijk naar die noodlottige dag dat Belle du jour mijn pad kruiste op die barre, ijskoude winteravond en mij riep, komt die ijskoude sluier weer over mijn kil hart, wat was ze mooi en puur. De gelijknis met mijn overleden vrouw Clélis trof mij als een mokerslag in mijn gezicht, zelden zijn gezichtstrekken zo zuiver, zo puur, het was een weerspiegeling van die prachtige winteravond. De sneeuw die door het maanlicht ineens volledig opklaarde, de wereld gehuld in een prachtig maagdelijk wit gewaad, die ons de verdorvenheid van de mensheid doet verbleken en vergeten. Haar hoog stemmetje had iets breekbaar op het moment dat ze zich tot mij wendde, toen ze me vroeg of ik haar kon helpen met de zak vol steenkool over het muurtje van de rivier te tillen, ze sloeg haar ogen naar mij op, mijn ziel raakte verlamd toen haar smaragd groene ogen mij liefdevol aankeken, er knakte iets in mij. Niemand had het recht om mijn ziel zo te raken, met de dood van mijn geliefde had ik gezworen om mijn menselijke kant voor immer te ontgoochelen, geen emotie meer toe te laten, de plechtige belofte om de dood onophoudelijk in mijn hart en ziel vast te houden. Belle du jour zorgde er voor dat ik deze belofte niet kon nakomen, de oorspronkelijke gevoelens van ontzag en aanbidding sloegen razendsnel om tot woede en razernij; Na al die jaren kan ik mij nog steeds herinneren hoe ik mijn verkleumde handen in mijn kille lederen handschoenen propte en in een vloeiende beweging mijn handen om haar smal bleek halsje sloeg mijn duimen kruiste zich ter hoogte van haar keel. Zij sprak niet, ze keek mij aan met een begrijpende blik en er rolde een traan over haar bleke wang, toen ik mijn handen van haar halsje wegnam had haar huid de kleur van het sneeuwtapijt. Ik draaide mij om en bedacht dat Clélis nu vermoedelijk opgelucht en blij zou zijn, de kilte, de dood was terug aanwezig in mijn hart en ziel. Ik kon gewoon terug mezelf zijn , de man zonder gevoelens die zijn aardse tijd door moet komen met pijn, en gebukt onder zijn lijden de wereld moet aanschouwen.
maandag 18 november 2013
Ik ben Pierre-Ange Destinant
Het is de eerste maandag van december. Ik wandel op de zo vertrouwde weg naar mijn kasteel. Het was al donker, de donkerste periode van het jaar, om 16 uur begint de wereld al te verkleuren, het schrijl licht van de decemberzon die de sneeuw een verblindende weerkaatsing geeft wordt plots vervangen door een sombere verkilling, de duisternis treedt deze periode van het jaar onverbiddelijk snel op.
De weg van het gerechtsgebouw naar huis ken ik blindelings, ik hoef geen licht. elke kassei, elke borduur weet ik genadeloos te vinden, te ontwijken, al die jaren loop ik liever met mijn aangezicht naar de grond gewend dan dat ik mijn medemensen hoef aan te kijken.
Met het plots verdwijnen van mijn geliefde vrouw, is er een kilte in mijn hart gekomen, een enorme sluier van droefheid en onverschilligheid. Deze onverschilligheid is het ergste wat mij overkomen is , ik had liever haat of woede gevoeld, dan is er nog enige binding met deze aardse werkelijkheid, onverschilligheid is geen gevoel , het is een vrieskou die zich zowel in mijn hersenen als in mijn hart gevestigd heeft, een symbiotische verbinding, een lijden dat onbeschrijfelijk is, een hels gevoel dat mij gevormd heeft, of beter mij misvormt heeft. Al mijn interesses zijn weggemaaid, met de zeis des doods, geen mens kan mij nog raken, niet boeien, bij het uitspreken van een vonnis zie ik niemand, het gehuil van een veroordeelde hoor ik niet, de tranen zie ik niet, hun doodangst voel ik niet. En toch ben ik gedoemd om mijn aardse tijd uit te zitten, om te slenteren in het heden.
De weg van het gerechtsgebouw naar huis ken ik blindelings, ik hoef geen licht. elke kassei, elke borduur weet ik genadeloos te vinden, te ontwijken, al die jaren loop ik liever met mijn aangezicht naar de grond gewend dan dat ik mijn medemensen hoef aan te kijken.
Met het plots verdwijnen van mijn geliefde vrouw, is er een kilte in mijn hart gekomen, een enorme sluier van droefheid en onverschilligheid. Deze onverschilligheid is het ergste wat mij overkomen is , ik had liever haat of woede gevoeld, dan is er nog enige binding met deze aardse werkelijkheid, onverschilligheid is geen gevoel , het is een vrieskou die zich zowel in mijn hersenen als in mijn hart gevestigd heeft, een symbiotische verbinding, een lijden dat onbeschrijfelijk is, een hels gevoel dat mij gevormd heeft, of beter mij misvormt heeft. Al mijn interesses zijn weggemaaid, met de zeis des doods, geen mens kan mij nog raken, niet boeien, bij het uitspreken van een vonnis zie ik niemand, het gehuil van een veroordeelde hoor ik niet, de tranen zie ik niet, hun doodangst voel ik niet. En toch ben ik gedoemd om mijn aardse tijd uit te zitten, om te slenteren in het heden.
Abonneren op:
Reacties (Atom)